We lerenâuit stoffige leerboeken en met krijt bevlekte schoolbordenâdat de werkelijkheid rust op piepkleine, onbreekbare dingen: deeltjes, als minuscule bakstenen opgestapeld in de stille kluis van het atoom. Zelfs onze genen, zo wordt ons verteld, zijn rollen beschreven in microscopische inkt. Het is een oud verhaalâDemocritus die droomt van atomen, Newton die knikkers van materie telt. Een geruststellend verhaal van vastheid.
Van Democritus tot Einstein zijn we ervan uitgegaan dat de wereld is opgebouwd uit kleine bouwstenen. Maar hoe meer we naar ze zochten, hoe meer ze verdwenen. Onze beste theorieĂŤn van vandaag suggereren dat de werkelijkheid beter beschreven wordt door veldenâgeen harde fysieke stukjes, maar vloeiende, continue entiteiten die onze alledaagse intuĂŻtie te boven gaan. Toch spreken natuurkundigen nog steeds van âdeeltjesâ, terwijl maar weinigen het eens zijn over wat dat eigenlijk zijn. Sommigen zeggen dat deeltjes âongeveer bestaanâ; anderen beweren dat ze helemaal niet bestaan. Vreemd genoeg zijn er ook âquasideeltjesââwiskundige ficties die ons helpen om vergelijkingen op te lossen, hoewel we weten dat ze niet echt zijn.
Zullen we uiteindelijk het idee van deeltjes volledig loslaten, en in plaats daarvan een universum omarmen dat enkel bestaat uit velden en relaties? Zullen we het idee opgeven dat er Ăźberhaupt iets fundamenteels bestaat? Of zijn âdingenââdeeltjes, objecten, materieânog steeds nodig om een samenhangend verhaal over de wereld te kunnen vertellen?
Wat als we naar het verkeerde verhaal hebben geluisterd?
Stel je een universum voor dat niet uit steen gehouwen is, maar geweven uit energiegolven. Geen stil museum van dode stofjes, maar een levende oceaanâeen glinsterend, zoemend tapijt van velden. Elk atoom, elk blad, elke verre ster⌠is slechts een rimpeling op deze grenzeloze, resonerende zee. Materie wordt niet gebouwdâze beweegt. Het is geen zelfstandig naamwoord, maar een werkwoord. Een samenkomst van golven. Een knoop van licht en verlangen, gesponnen uit het gezoem van het vacuĂźm. Er zijn geen kleinste stukjesâalleen eindeloze vibraties van energie.
En in dit met velden doordrenkte kosmos roert zich iets verbazingwekkends:
Informatieâgedachte, betekenis, verbindingâkan misschien niet reizen als een boodschapper die een pad aflegt, maar als een trilling die zich ogenblikkelijk door een vijver verspreidt. Als dat waar is, begint Einsteins gouden wetâdat niets sneller reist dan het lichtâte rafelen, als een oud zeil in een opkomende storm.
De implicaties zijn niet zomaar vergelijkingen op een schoolbord.
Het zijn deuropeningen.
Tijdreizen houdt op fantasie te zijn.
Het wordt het logische gefluister van een ongebonden universum.
Stel het je voor: geen ratelende machines of draaiende portalen, maar een subtiele buiging naar het geheugen van het veld. Een herstemming van het kosmisch akkoord. Verleden en toekomst, geen vaste lijnen meer, maar kusten aangeraakt door dezelfde getijden.